Hoe beleven vaders het vaderschap? Er is niets leuker dan de verhalen van medevaders te ontdekken en van elkaar te leren. Vanaf januari 2025 geeft columnist Armand Sağ elke vrijdag een inkijkje in zijn leven en zijn ervaringen als vader. Ook reflecteert hij op de rol en positie van vaders in onze samenleving. Deze keer schrijft Armand over hoe hij samen met met zijn kinderen tot een exclusieve club behoort.
Het lijkt alweer een eeuwigheid geleden. In een persoonlijk gesprek met prof. Louis Tavecchio – emeritus hoogleraar Pedagogiek met een specialisatie in vaderschap – in 2020 vertelde ik enthousiast dat mijn zoontje ook al groene ogen kreeg. Eerder waren de grijze ogen van mijn dochtertje eveneens groen geworden. Toen leerde ik dat elk kind in eerste instantie blauwe of grijze ogen heeft en dat pas na enkele maanden de ‘echte’ oogkleur zichtbaar wordt. Ik had dus ‘two for two’ met mijn zoontje. Kalm antwoordde Louis: “Mooi is dat, hè? Als ze op je beginnen te lijken?” Die woorden galmen nog steeds na in mijn oren. Ik vind het inderdaad prachtig dat mijn kinderen op mij lijken – zowel uiterlijk als innerlijk. Mijn zoontje is echt een mini-me.
Dezelfde groene ogen
Wat ik misschien wel het mooist vind, is dat hij mijn groene ogen heeft, net als zijn zus. Met z’n drieën behoren we tot de twee procent van de wereldbevolking met groene ogen, een absolute zeldzaamheid binnen één gezin. Kortom: we zijn een exclusieve club. Het is extra bijzonder omdat de ‘groene ogen’-genen alleen van mijn kant komen en eigenlijk het onderspit zouden delven als hun moeder haar bruine ogen had doorgegeven. Volgens het consultatiebureau heb ik blijkbaar “dominante genen”. Dat maakte me trots. Mijn genen hebben de overhand gekregen – toevallig of niet. Ze lijken op mij, en ze hebben allebei mijn groene ogen. Mijn ogen. En dat vind ik geweldig.
“Wat lijken jullie op elkaar”
Bij mijn dochtertje gebeurt het bijna dagelijks dat iemand op straat ons aanspreekt met: “Wow, jullie lijken echt heel erg op elkaar.” Toen ik een paar jaar geleden een kennismakingsgesprek had met haar schooljuf, onderbrak ze ons opeens: “Sorry, maar ik moet dit even zeggen. Ik zie nu echt van wie zij die groene ogen heeft. Echt sprekend.” Ik glunderde. De rest van dat schoolgesprek kan ik me nauwelijks herinneren, maar die woorden des te beter. Inmiddels gebeurt hetzelfde met mijn zoontje. Het schept een band.
Mijn dochter begint het nu ook steeds vaker te benoemen. “Wij zijn één gezin en daarom hebben we alle drie groene ogen. Zo weten mensen dat we bij elkaar horen als we ooit kwijtraken,” zegt ze op haar schattige, serieuze manier terwijl ze mij met haar grote groene ogen aankijkt. En uiteraard beaam ik dat elke keer weer. “Ja liefje, wij zijn één gezin en daarom hebben we groene ogen. Zo weten we dat we bij elkaar horen.”
Wij horen bij elkaar
Tevreden loopt ze naar haar broertje om hem uit te leggen dat we alle drie groene ogen hebben. Hij kijkt haar vragend aan, nog te jong om het echt te begrijpen, maar het blijft aandoenlijk hoe ze het verhaal steeds opnieuw aan hem vertelt. Ik neem een foto van de kinderen en stuur die zonder bijschrift of context door. De reactie laat niet lang op zich wachten: “Jezus, wat lijken ze op jou, man…” Ik glimlach en luister verder naar mijn dochtertje, die haar broertje nog steeds uitlegt waarom onze ogen zo speciaal zijn.
Ze eindigt steevast met: “Maar jouw en mijn mama heeft geen groene ogen, maar dat maakt niet uit.” Daar speel ik snel op in. “Met mama vormen jullie ook een gezin, maar dan op basis van andere dingen, zoals bijvoorbeeld jullie lichaamsbouw.” Ze knikken instemmend. De ogen, dat blijft ons dingetje.
Hoe bijzonder dat iets zo kleins – letterlijk en figuurlijk – ons als gezin dichter bij elkaar brengt. Groene ogen, het blijft ons ding. Alleen wij drieën… en die 2% van de wereldbevolking. Maar verder niemand.